Preek naar aanleiding van Jesaja 51:9-11 en Johannes 20:1-18 uit de Willibrordvertaling voor de viering op de eerste zondag van Pasen op 21 april 2019 om 10.00 uur in de Ontmoetingskerk te Poortvliet
Gemeente,
Het is windstil op de graslanden in het Noordoosten van Europa. Christian staat op een heuvel door een verrekijker de omgeving af te speuren. Bergen, rivieren en bossen, waarin de bomen vol hangen met bessen en de grond bezaaid is met paddestoelen, krijgt hij in het vizier. Het zou nog slechts drie kwartier duren eer op deze ‘serene plaats’ een bloedbad zou worden aangericht.
Christian wist na de middelbare school niet goed wat hij wilde en was uiteindelijk het leger ingegaan. Hij kon goed overweg met apparatuur en was verantwoordelijk voor de technische communicatie binnen het ‘bedrijf’. Hij vertaalde berichten in telegramstijl van samenwerkingspartners van over de hele wereld tot op de punt en komma nauwkeurig. In de loop van zijn ‘militaire dienst’ was hij gaan twijfelen over de zin van zijn beroep en had vraagtekens geplaatst bij de uitwerking van zijn functie als radertje in de organisatie, alsook bij wat zijn leeftijdsgenoten in de brigade aan het doen waren.
De auteur van de tekst uit Jesaja is in gesprek met de rabbi’s van zijn tijd. Een rabbi was een joodse godsdienstleraar die met geestverwanten uitvoerig kon debatteren over de geldigheid en ongeldigheid van wetten. Dat gedebatteer kon uren in beslag nemen. U kunt de uitwerking van die voorliefde voor het debat vergelijken met voetbalspelers die op het veld plotsklaps de spelregels gaan bevragen en bediscussiëren. Op dat moment verandert de rol van de speler als participant in een ‘denksysteem’ in die van iemand die zich op metaniveau bezint op de uitgangspunten van dat spel. In een bestuurlijke vergadering, bij ‘de bond’ of in de kantine is voor die bezinning ruimte, op het veld echter leidt het tot ‘balverlies’. Voetballers concentreren zich niet langer op het spel, bewegingen stokken, spreiding van mensen over het veld verandert in kluitvorming en besluitvaardigheid blijft uit.
De auteur van Jesaja eenenvijftig vers negen tot elf ziet de scenario’s voor zich wat er gebeurt als geestelijk leiders gaan morrelen aan ‘sociaal-maatschappelijke instellingen’: huishoudens vallen uit elkaar, geen jonge, alleenstaande vrouw of weduwe komt nog aan het werk, geen kind meer in de sjoel. Hij wist hoe acuut het appèl van de immigrant kon zijn die, voor de avond valt, een verblijfplaats nodig heeft, en voor wie – als het even kan – in de loop van de week en verblijfsvergunning wordt geregeld. De ontstaansgeschiedenis van dat appèl, het in kaart brengen van de verbanden en het verifiëren van iemands identiteit is gezien de urgentie van de oproep dan niet van belang. De auteur treedt dan ook op als een ‘corrigerende voetbalcoach’ die voor een ploeg van ‘beleidsmakers’ zakelijk en to the point de spelregels herhaalt, spelers hun positie op het veld aanwijst en met luid stemgeluid het spel voortgang verleent.
De aversie een omhaal van woorden te gebruiken en de noodzaak kordaat op te treden ten aanzien van de concrete, lijdende mens vinden we ook terug in het betoog van de evangelist. Wie christelijk denken vergelijkt met Grieks denken, kan christendom een religie voor watjes, van softies noemen. Vergelijk je christelijk denken met de tekst van de joodse auteur, dan kun je christendom een godsdienst van de mateloosheid noemen. In onze tekst uit Johannes is een apostel aan het woord die de ethische sensitiviteit door het tonen van medelijden met hulpbehoevende mensen overtreft. Hij huldigt niet enkel de overtuiging dat een sterke samenleving opkomt voor haar zwakste leden. Hij doet ook suggesties die het proces van ‘natuurlijke selectie’ buiten werking stelt. Zijn voorstellen zijn erop gericht zijn gesprekspartners bij voorbaat en vrijwillig het onderspit te laten delven. Wie Johannes’ ideeën vanuit evolutionair perspectief bekijkt, kan ze munten als altruïstisch. Aan altruïsme zou nog enige ‘eer’ te behalen zijn. Maar ook die attitude doorziet Johannes haarscherp. De club die hij voor ogen heeft, is er niet een van ‘hipsters’, maar een van losers. Met zijn verbetersuggesties ten aanzien van joodse wetsteksten poogt hij geloofsgenoten, die de ordening en actuele casuïstiek van hun leefwereld moeilijk met elkaar kunnen rijmen, aan te sporen oude denkbeelden los te laten. Ze zijn erop gericht de spanningen die wetten en eden met zich meebrengen, die voor bepaalde mensen in Johannes’ joodse en christelijke milieu niet meer of nadelig werken, eruit te halen. Die wetten en eden had mensen het leven zuur gemaakt en geresulteerd in een opgefokte sfeer, die op elke hoek van de straat voelbaar was. Wat de apostel doet is een creatieve vondst: hij verklaart de joodse wetten failliet en verscherpt ze tegelijkertijd. Hij schrijft een politieke theologie met een argument voor het gehoorzamen van God als ‘autoriteit’, die gegrond is in een analyse van de menselijke geest en uitmondt in praktisch handelen.
Terug naar de steppe, waar Christian vanochtend vroeg naartoe getrokken is. Sinds de twijfel bij hem had postgevat, leek zijn leven veel op een archeologisch project. Hij bestudeerde de geschiedenis door oude voorwerpen op te graven, op zoek naar resten waar hij een plausibel verhaal van kon maken. Als ik met religieus symbolische ogen naar Christian kijk, zie ik een jongeman die zoekt naar een vorm van geloof. Hij had veel overtuigingen begraven, zich onteigend en hoopt op een onverwacht moment in een scherf, munt of stuk gereedschap iets tastbaars op te sporen en een wereld te reconstrueren die houvast bied aan zijn oriëntatieloze bestaan.
Ze stonden er in rijen opgesteld, gehuld in harnassen en helmen, bewapend met speren, zwaarden en schilden. Gesnoef en gestamp, kelen die werden geschraapt, een leren riempje nog rechtgetrokken. Ze hadden er jarenlang voor getraind, zich de technieken van behendigheid, stoten en steken eigen gemaakt. Het zou nog een paar seconden duren, eer een ieder de ander uit het veld zou ruimen. Maar in plaats van dat de handmisthoorn het geluidssignaal zou geven, trilde er vanuit de linkerflank iets heel anders in de lucht. Temidden van gepiep en rode lampjes die oplichtten, liep Christian met hoofdtelefoon en ingebouwde microfoon over de scheidslijn die soldaten uit beide troepen van elkaar scheidde. Hij was druk in gesprek en stond stil, bukte en begon te graven op de plaats waar het voorwerp zich bevond, waar de detector op reageerde. Verbouwereerd hadden de strijdkrachten elkaar aangekeken, hun geschut laten zakken, rechts achterin begon iemand voorzichtig te lachen. En toen was er geen houden meer aan. Een lachsalvo gonsde door de linies heen. Hoofddeksels vlogen door de lucht, een ieder ontdeed zich van zijn camouflage, de één gaf de ander speels een por of rukje aan zijn baard, waterflessen werden gedeeld, vuurtjes aangelegd en brood gebakken. Er werd gesujaad en gejonast. En Christian, die torende hemelhoog op de schouders van de legeraanvoerder. Hij had ‘zijn kleine evangelie’ gevonden.
Amen